In de jaren 1989-1993 was Medellín waarschijnlijk de gevaarlijkste stad ter wereld. Het aantal gewelddadige doden lag op meer dan 5.000 per jaar met een piek van 6.349 in 1991. Het kartel van Medellín, met aan het hoofd Pablo Escobar, was in oorlog met de Colombiaanse Staat en probeerde die uit te vechten over de rug van de burgerbevolking.
Er ontplofte dagelijks autobommen in de straten van de stad, in de buurt van publieke gebouwen, scholen, winkelcentra, uitgaanscentra, het voetbalstadion. Die plekken voldeden aan twee belangrijke criteria: grote aantallen mensen bij elkaar en een zekere willekeur in het doelwit om te laten voelen dat de aanslag iedereen kan treffen.
Een van de bloedigste aanslagen vond plaats in de buurt van Stierenarena La Macarena. De autobom was neergezet bij de uitgang van het gebouw, precies op het moment dat de toeschouwers naar buiten liepen. Meer dan twintig doden en zestig gewonden waren het resultaat. Omdat Pablo Escobar zelf ook nogal wat familie in Medellín had wonen, belde hij vóór de aanslag even de familie rond om te horen of iemand nog van plan was om die avond naar het stierenvechten te gaan kijken.
Wat ik me dan afvraag: belde hij alleen met familieleden die hij belangrijk genoeg vond, want ik neem aan dat hij ergens een grens heeft getrokken – ik bedoel verre neven en nichten zullen geen telefoontje hebben gekregen. En hetzelfde verhaal met goede vrienden en minder goed vrienden. Een interessant criterium overigens voor het schiften van je vriendenkring…
In ieder geval leek alles erop gericht te zijn om zoveel mogelijk slachtoffers te maken, en in dat opzicht had de drugsbaron de mentaliteit of geest van een ‘echte’ terrorist. Maar hij had geen ideologische of religieuze beweegredenen, hij wilde gewoon niet aan de Amerikaanse justitie worden uitgeleverd –voor het geval dat hij zou worden gearresteerd– want dat zou levenslange gevangenisstraf betekenen. Vandaar het motto van de drugsbaronnen: liever een graf in Colombia dan een cel in de VS.
Voor de inwoners van Medellín was deze golf van narco-terrorisme, zoals de bommencampagne van Escobar werd genoemd, een frustrerende ervaring. Elk moment konden ze geconfronteerd worden met een nieuwe, volstrekt willekeurige, terreuractie. Na het horen van weer een geweldige knal, werd angstig de familie rondgebeld om te horen wie er in de buurt van de plek van de aanslag was geweest.
Veel mensen durfden ’s avonds gewoon hun huis niet meer uit te gaan en het was ook in die periode dat veel mensen –die zoiets konden betalen– ervoor kozen in het buitenland te gaan wonen. En ik merk dat mensen die deze periode bewust hebben meegemaakt nog steeds schrikachtig zijn. Ze springen op als er vuurwerk wordt afgestoken, als er een elektriciteitshuisje explodeert of een deur te hard wordt dichtgeslagen.
In de lift van mijn flatgebouw tref ik buren die weten dat ik uit Nederland kom en die vragen meteen: ‘Hoe is het in Europa, met die aanslagen en zo…?’ Soms maak ik dan een vergelijking met het Medellín van eind jaren tachtig en zeg dan dat het ‘relatief wel meevalt, in ieder geval als je naar cijfers en pure kansberekening kijkt.’
Maar hun antwoord is dan altijd: ja, maar de angst is hetzelfde.
Angst zaaien is het belangrijkste wapen van het terrorisme.
– Nico Verbeek
Colombiaans.nl
Schaf hier de boeken van Nico Verbeek aan bij Bol.com
*Eerder verschenen in La Chispa
foto: hotelpark10