Op 30 april 1984, eergisteren precies 35 jaar geleden, werd in Bogotá, voor het eerst in de Colombiaanse geschiedenis een minister van staat vermoord: Rodrigo Lara Bonilla. Dat was het werk van het drugskartel onder leiding van Pablo Escobar, die met de moord het startsein gaf tot een ongekende golf van terreur, gericht tegen de Colombiaanse staat en eigenlijk alle burgers van het land.
In 1983 werd Lara minister van Justitie in de regering van president Belisario Betancur (1982-1986). In augustus van dat jaar maakte hij bekend dat diverse sectoren van de Colombiaanse maatschappij waren geïnfiltreerd door drugsgelden en dat de maffia grote belangen had in professionele voetbalclubs, de aannemerij en de agrarische sector. Hoewel dit in feite een publieke geheim was, werd er vooral in politieke kringen altijd zoveel mogelijk over gezwegen.
Ondanks dreigementen en chantagepogingen van Pablo Escobar en zijn handlangers, gaf de minister zijn strijd tegen de drugsmaffia niet op. Hij liet bij het Openbaar Ministerie van iedere drugshandelaar een dossier aanleggen en alarmeerde de publieke opinie omtrent de corrumperende werking van de drugsgelden. In het parlement hoefde hij niet op veel steun te rekenen, gezien de hoge mate van corruptie en de directe banden van veel volksvertegenwoordigers met de maffia. Zo had Pablo Escobar in die tijd zelf een zetel in het Huis van Afgevaardigden, als suplente (tweede man) van Jairo Ortega.
Lara kwam steeds meer alleen te staan in zijn strijd. De minister en zijn familie werden permanent bedreigd. Escobars handlangers kochten een werknemer van het telefoonbedrijf van Bogotá om en konden daarom Lara’s telefoongesprekken afluisteren.
Uitgerekend in deze kritieke periode ontving Lara informatie over het bestaan van Tranquilandia, een enorm complex van cocaïnelaboratoria, gelegen in het Amazone-oerwoud van Zuid-Colombia.
De minister gaf in maart 1984 opdracht het complex op te rollen en enkele grote drugsbaronnen, onder wie Pablo Escobar, Gonzalo Rodríguez Gacha en de broer Ochoa, werd een miljoeneninvestering door de neus geboord. Niemand twijfelde eraan dat het leven van minister Lara serieus gevaar liep. De regering ging daarom voor hem op zoek naar een ambassadeurspost in een land achter het toenmalige IJzeren Gordijn, in de veronderstelling dat zóver de arm van de Colombiaanse maffia niet zou reiken. De keuze viel uiteindelijk op Tsjecho-Slowakije. Het duurde echter enige tijd tot de benoeming officieel rond was en dit werd Lara Bonilla fataal.
Op 30 april 1984 ging hij, zoals elke avond, na zijn werk op het ministerie op weg naar huis, in het noorden van Bogotá. Het was spitsuur en zowel zijn eigen auto als die van zijn lijfwachten kwam klem te zitten in een enorme file en daarom was het voor de twee sicario’s die Pablo Escobar had gestuurd, niet moeilijk om de minister, die achter op de bank zat, vanaf hun motorfiets met een machinepistool onder vuur te nemen.
De daders waren twee jongens van zestien en twintig jaar oud, afkomstig uit de sloppenwijken van Medellín, de electorale en sociale basis van Escobars politieke beweging en waar hij ook de ‘werknemers’ van zijn crimineel imperium ronselde.
President Betancur toonde zich geschokt door de aanslag en verklaarde de oorlog aan de drugsmaffia. Er werden talrijke huiszoekingen gepleegd, arrestaties verricht en een grootscheepse operatie tegen de infrastructuur van de drugseconomie uitgevoerd, met talrijke beslagleggingen.
Pablo Escobar en andere capos van het kartel werd het in Colombia even te heet onder de voeten en vertrokken daarom naar Panama, waar ze gastvrij werden ontvangen door generaal Manuel Antonio Noriega, president van het land. Hij had zijn land tot een vrijhaven gemaakt voor drugshandel en het witwassen van drugsgeld en de Colombiaanse drugshandelaars konden ongehinderd in het land opereren. Het Panamese leger was omgekocht en drugstransporten over Panamese bodem werd niets in de weg gelegd.
Nadat het offensief van de regering was weggeëbd en de drugsindustrie weer als vanouds functioneerde, besloot Escobar naar Colombia terug te keren. Voordat hij de terugreis aanvaardde, zette hij een bijzonder curieuze bijeenkomst op. De leiders van het kartel van Medellín, Jorge Ochoa, Gonzalo Rodríguez Gacha en Pablo Escobar, hadden in een hotel in Panama-Stad een ontmoeting met de Colombiaanse ex-president Alfonso López Michelsen, die was uitgenodigd om naar een ‘vredesvoorstel’ te luisteren.
De kartel-bazen boden aan hun drugsonderneming volledig te ontmantelen en een grote som geld als schadeloosstelling te betalen, in ruil voor een clemente behandeling door de Colombiaanse justitie én een definitieve beëindiging van het uitleveringsverdrag met de Verenigde Staten. Uitgeleverd worden aan de Amerikaanse justitie was het schrikbeeld van alle Colombiaanse drugscapos en Pablo Escobar zei daarom: liever een graf in Colombia dan een cel in de Verenigde Staten.
Het geheime topberaad kwam echter voortijdig in het nieuws en bracht de regering Betancur, die kennelijk contact had gehad met ex-president Lopez over de vergadering, in grote verlegenheid. De president had te maken met de Colombiaanse publieke opinie, die zo kort na de moord op Lara Bonilla nog niet rijp was voor een deal met de moordenaars van de minister.
Betancur verklaarde daarom dat de gesprekken met de maffia volledig buiten de regering hadden plaatsgevonden en dat hij niet van plan was een deal te sluiten met de drugscapos. Als teken van zijn vastberadenheid ten opzichte van de maffia, bracht hij het zwaarst denkbare wapen tegen de drugsmaffia in stelling: het reactiveren van het uitleveringsverdrag van Colombia met de Verenigde Staten. Hij kondigde aan dat hij meteen zou beginnen met het uitleveren van Colombiaanse criminelen aan de Amerikaanse justitie, ongeacht de reactie van de drugsbaronnen. De uitlevering is sindsdien altijd een omstreden maatregel gebleven, tot op de dag van vandaag.
Nico Verbeek
– Colombiaans.nl
Nico Verbeek is schrijver en columnist voor onder andere Colombiaans.nl en schreef de boeken Het kartel van de Narcos, De wrekers van Medellín, Eigen Doelpunt en Ingrid Betancourt De vrouw die president wilde worden. Verbeek is woonachtig in Medellín. Ook geeft hij Nederlandse les aan Colombiaanse burgers die het examen voor inburgering-buitenland moeten doen.
Verbeek schreef onder meer onderstaande boeken
Lees ook
» Colombia en Venezuela, op de grens van oorlog… in 1987
» Honderd jaar Spaanse griep in Colombia
» Gabriel García Márquez en de bananenstaking
» Mijn naam is Juan Pablo alias Sebastián Marroquín, zoon van Pablo Escobar